1. Raaplaag en blauwpleister op metselwerk
Dit wordt toegepast op een ruwe ondergrond, bijvoorbeeld vuil metselwerk. Voor een goede hechting dient de ondergrond te worden behandeld met een hechtlaag ( primer ). De minimale dikte van de raaplaag is 8 tot 10 mm. Voor mengsels zie STABU-standaard, de bijlagen van hoofdstuk 40. Voor de afwerking van de raaplaag kunnen wandtegels worden toegepast maar ook blauwpleister. Blauwpleister is een mengsel van gips en kalk en moet worden aangebracht op de raaplaag voordat is afgebonden. Overgangen van ondergronden die bestaan uit verschillende soorten materialen moeten worden gedilateerd door bijvoorbeeld stucstop- of overgangsprofielen. Aansluitingen op kozijnen e.d. kunnen worden afgetimmerd of voorzien van een stucstop profiel. Bij een lage luchtvochtigheid of in sterk drogende situaties dienen de wanden te worden bevochtigd.
2. Reparatielaag op diverse ondergronden
Er wordt veel gebruik gemaakt van kant en klare gips-/kalkmortels om lagen aan te brengen tussen de 2 en 10 mm voor het uitvlakken van wanden. Belangrijk is dat deze mengsels juist worden verwerkt conform hun specifieke verwerkingsvoorschriften. Gipsmortels moeten niet worden doorgestreken omdat er dan na droging hechtingsproblemen ontstaan bij bewerkingen zoals schilderwerk.
3. Filmlaag op glad metselwerk en beton
Met name kalkzandsteenwanden zijn van zichzelf al vlak en behoeven niet te worden voorzien van een raaplaag. Bij betonwanden is de noodzaak van het aanbrengen van een raaplaag afhankelijk van de kwaliteit van deze wanden in relatie tot het gewenste eindresultaat. Bij een goede uitvoering van de basis kan dan worden volstaan met een dunne pleisterlaag, de zogenaamde filmlaag. De uiteindelijke wandafwerking is bepalend voor de mate van afwerking van de filmlaag. Wanneer een wand uiteindelijk alleen wordt voorzien van muurverf gelden er strengere eisen met betrekking tot de gladheid en dichtheid van deze laag dan bijvoorbeeld bij een afwerking met behang. Voor eisen m.b.t. de afwerking van stucwerk verwijst het bestek naar STABU-standaard hoofdstuk 40 bijlage A. Voor mortelsamenstellingen van stucwerk wordt verwezen naar STABU-standaard hoofdstuk 40 bijlage B.
4. Filmlaag op binnenwanden van gasbeton en gipsblokken
Deze ondergronden zijn in de basis al vlak. De eventuele sleuven van elektraleidingen en ook voor de afwerking van verticale en horizontale hoeken kunnen worden gerepareerd. Plaatsen waar krimpnaden te verwachten zijn, en op overgangsnaden van verschillende materialen in de ondergrond moeten worden voorzien van een wapeningsgaas van glasvezel. De plaatsen waar krimpnaden worden verwacht dienen voor het aanbrengen van een wapeningsgaas te worden ingesneden. Op uitwendige hoeken kunnen beschermingsprofielen worden toegepast omdat het stucwerk daar kwetsbaar is. Het is belangrijk om de voor de situatie juiste profielen toe te passen, de filmlaag is ca. 1 mm dik.
5. Spackspuitwerk
We bedoelen hier het in de woningbouw veel toegepaste mechanisch aangebrachte spuitwerk met een korrelstructuur. Feitelijk een afwerking van het stucwerk, maar omdat het als één discipline wordt aangebracht, is dit als aandachtspunt meegenomen. Na reparatie en voorbereiding van de ondergrond wordt de eerste laag, de meslaag, aangebracht. De ondergrond is dan vrij van gaten, volledig glad afgewerkt en moet drogen totdat deze niet meer glimt voordat de gekorrelde afwerklaag kan worden opgebracht. Het aanbrengen van spackspuitwerk geschiedt machinaal en bouwdelen die hiervan vrij moeten blijven worden afgedekt met papier of folie. Denk hierbij glas, kozijnen, deuren enz. Na het aanbrengen van de laatste korrellaag moet het papier worden verwijderd en dient een laatste afwerking plaats te vinden. Denk hierbij aan het afsteken van overtollige spatten op betonwanden. Met name in de winter droogt spuitwerk langzaam zodat er vaak moet worden verwarmd voor een voldoende snelle droging zodat het materiaal niet verkleurd van wit naar geelbruin. Naden van prefab-vloerelementen zoals kanaalplaten mogen niet worden dichtgezet omdat hierin op termijn krimpscheuren kunnen ontstaan.
6. Reparaties
Reparaties voor de filmlagen en de meslagen moeten altijd vlak of iets terugliggend worden uitgevoerd en dus zeker niet uitgezakt.
7. Voorbehandelingen
Sterk zuigende onder-gronden moeten voor het stuken worden behandeld met een voorstrijkmiddel. Het doel hiervan is om te voorkomen dat de op te brengen stucmortel geen goede hechting en onderlinge samenhang kan vormen, doordat het vocht hieraan te snel wordt onttrokken. Ook bevorderd een voorstrijkmiddel of primer een egale droging en afbinding wat nodig is voor de uitvoering.
8. Krimpnaden
Krimpnaden kunnen worden voorzien van een gaas en afgewerkt door middel van stucprofielen. Een goed voorbeeld van een
krimpnaad is de aansluiting van een binnenwand op een plafond. Er kan een wapeningsgaas worden aangebracht over de aansluiting van wand en plafond als deze bijvoorbeeld van PUR of PS-schuim is voorzien. Het gaas wordt dan vlak op de wand aangebracht tot in de hoek met het plafond. De naad van de overgang is dan te zien als een strakke lijn. Een overgang tussen bijvoorbeeld metalstudwanden en betonwanden moet men behandelen als een dilatatie en afwerken met stucprofielen.
9. Beschermen tegen weersinvloeden
Vocht en temperatuur spelen een rol bij een goede droging van raaplagen. Door een te snelle of te langzame droging van raaplagen kunnen krimpscheuren ontstaan en bindt of hecht de mortel onvoldoende. Hiermee is ook aangegeven dat de opslag van de materialen moet voldoen aan de eisen zoals deze in de verwerkingsvoorschriften zijn vermeld ( droog en vorstvrij en in gesloten verpakking ) en de mortel binnen de gestelde termijn moet worden verwerkt.
10. Opslaan van materialen
De materialen die worden gebruikt dienen in originele verpakking, op een koele, droge, vorstvrije en veilige plaats te worden opgeslagen.
11. Schoonmaken ondergrond
De ondergronden waarop stucwerk wordt aangebracht dienen schoon, stof- en vetvrij en vrij van lijmresten te zijn.
12. Proeflaag aanbrengen
Er kan een proefvlak worden opgezet ter bemonstering, om te kijken of de hechting voldoet en of de gekozen mortel/spuitlaag voldoet aan de gestelde eisen.
13. Uitwendige hoeken
Deze hoeken zijn per definitie kwetsbaar en moeten worden beschermd. Dit kan door middel van een houten koplat met kloostersponning op wanden in bijvoorbeeld in keukens, door toepassing van natuursteen maar ook met door de stukadoor aan te brengen hoekprofielen. E.e.a. dient voor uitvoering te zijn afgestemd en vastgesteld.
14. Eindcontrole
Voordat een eindafwerking wordt aangebracht, dient de ondergrond, de pleisterlaag, gecontroleerd te worden. Niet alleen een esthetische beoordeling is nodig, ook moet gecontroleerd worden of de pleisterlaag voldoende hechting geeft voor de eindafwerking.