1. Aanvulling sleuven
Een sleuf, bijvoorbeeld voor riolering en nutsleidingen, geeft altijd een verstoring van de grond die naast de sleuf intact blijft. Geroerde en ongeroerde grond. Het aanvullen van sleuven vraagt dus de nodige zorgvuldigheid. Aanvullen in lagen, eventueel afgetrild per laag, of gewaterd, dit moet zijn afgestemd op de naastliggende grond. Dit dient in het bestek beschreven te zijn.
2. Ontgraven ten behoeve van bestrating
De opbouw van het totale pakket bepaalt de diepte van de ontgraving. De diepte van de ontgraving is tevens bepalend voor de totale breedte van de ontgraving. Vanaf de zijkanten van de bestrating wordt een lijn onder een hoek van 45º aangehouden tot onderkant sleuf. Aldus verkrijgt men de breedte van de totale sleuf.
3. Aanvulling ten behoeve van bestrating
Deze geschiedt in lagen van ca. 200 mm, afhankelijk van wat in het bestek is vastgelegd. De lagen worden afzonderlijk getrild. Voor een goede indicatie van de juiste verdichting kan men gebruikmaken van een handsondeerapparaat of een ronde staaf, bijvoorbeeld een wapeningsstaaf met een diameter van 10 mm. Deze mag dan maximaal 100 mm met de hand in het zandpakket worden gedrukt.
4. Bestratingspatronen
Voor verhardingen waarvan auto’s gebruik maken is een sterk verband nodig. Een visgraat of elleboogverband komen hiervoor in aanmerking. Voor wandelpaden kan de eis wat lager liggen. De tekeningen verstrekken duidelijkheid. De bouwbegeleider kan wel signaleren of een verband, bijvoorbeeld een halfsteensverband voor een rijweg, niet sterk genoeg is. In dit kader moet ook goed worden gekeken naar parkeerplaatsafscheidingen, parkeerplaatsen voor mindervaliden (minimaal 3500 mm breed), opstelplaatsen voor hoogwerkers (ten behoeve van glazenwasinstallaties) en eventuele markeringen voor opstelplaatsen ten behoeve van brandweerauto’s.
5. Afwatering
Op tekening dient de afvoer van hemelwater van het terrein te zijn gewaarborgd. Molgoten, regenwaterputten en een goed afschot dienen hierop te zijn aangegeven. Tegenwoordig wordt het regenwater niet meer automatisch aangesloten op een rioleringsstelsel maar moet dit binnen het terrein worden opgevangen en verspreid; dit is de zogenaamde waterinfiltratie binnen het terrein.
6. Bestrating bij entree gebouw
Het is normaal dat de bestrating ca. 100 mm lager ligt dan het vloerpeil van de woning of het gebouw. Het Bouwbesluit eist dat een hoogteverschil bij toegangsdeuren maximaal 20 mm mag bedragen. Dat betekent dat de bestrating nabij een toegangsdeur moet worden ‘opgetrokken’ tot het vereiste niveau. Het is verstandig hierbij te kijken naar de waterhuishouding rond de toegang van het gebouw.
7. Uitvoering
De dagproductie van een gedeelte bestrating moet worden afgetrild en ingewassen. Dit voorkomt dat met name de randen los komen te liggen waardoor een goede aansluiting lastig wordt. Ook moeten er strenge eisen worden gesteld aan het beschikbaar stellen van gedeelten gereedgekomen bestratingen, voordat de bestrating is opgeleverd. Het is soms niet te vermijden, maar men dient te streven naar een autovrij gebied tot de oplevering.
8. Na oplevering
Het is vaak in bestek omschreven, maar het is goed om er goede afspraken over te maken rond het tijdstip van oplevering. Het gaat dan om de onderhoudsperiode en de herstraatplicht. Dit naar aanleiding van zakkingen of schades door derden etc. Er zal besproken moeten worden wanneer en hoe snel na een melding de gewenste actie van de aannemer moet worden uitgevoerd.