1. Werkvloer
De werkvloer is bepalend voor de dikte van de vloer en de dekking van de wapening. Een controle van de hoogte van de werkvloer is dus aan te bevelen. Daarnaast moet de werkvloer een gesloten oppervlak hebben om te voorkomen dat het water van de betonspecie kan uitspoelen. Werkvloeren kennen we in vele soorten, waaronder beton, schuimbeton, folie, spaanplaat en board.
Indien de vloer direct op zand wordt aangebracht, dan is een controle van de drukvastheid van de ondergrond noodzakelijk. Dit kan met een handsondeerapparaat. De constructeur dient op te geven welke waarde hiervoor als minimum moet worden aangehouden. Wordt een vloer direct op een granulaatpakket aangebracht, dan dient deze ondergrond voldoende vochtig te zijn om te voorkomen dat de betonmortel tijdens het aanbrengen ontmengt. Het kan ook dat de vloer wordt ondersteund middels “high-speed” palen, dan is de aansluiting van de vloer met de paal van belang. Soms wil Bouw- en Woningtoezicht nog wel eens eisen stellen aan de werkvloer.
2. Dilataties
Als een vloer erg groot is, dan kunnen dilataties worden voorgeschreven door de constructeur. De wijze waarop een dilatatie wordt vormgegeven is erg verschillend. Soms wordt een verdiepte strook met een betonsponning toegepast en soms wordt de vloer simpelweg onderbroken. Een verankering tegen verticale bewegingen is meestal noodzakelijk, het tegen gaan van de onderlinge werking van de vloervelden. Ook de belastingsverschillen van de diverse vloer delen kan leiden tot het aanbrengen van dilataties. Zo ook het toepassen van vloerverwarming in een gedeelte van de ruimte(krimp/uitzetten.
3. Wapening
De keuring van de wapening kan heel goed in twee fasen geschieden, eerst de onderwapening en daarna de bovenwapening. Bij de eindcontrole behoort een controle op de dekking van de bovenzijde van de vloer. Wellicht dat hierbij een waterpasinstrument kan worden gebruikt. Afwijking van de dekking verhoogt de kans op scheurvorming. Indien stekken worden ingestort, dan is ook een horizontale maatvoeringscontrole gewenst. Denk ook aan de afstemming van de controles met de constructeur en Bouw- en Woningtoezicht.
Daarnaast dient er ook aandacht te zijn voor de installatie onderdelen die tussen boven en ondernet doorlopen dan wel verticaal de vloer passeren; vooral ook de extra benodigde wapening rond deze onderdelen is van belang; de dekking dient ook hier te voldoen.
4. Doorgaande kolommen
Bij bedrijfshallen is vaak sprake van grote vloeroppervlakken. Zo kiest de constructeur ervoor om doorgaande kolommen vrij te houden van de betonvloeren, zodat de vloer onafhankelijk kan zetten of zakken ten opzichte van de kolommen. Als dat het geval is, dan dient er nauwlettend op toegezien te worden dat de betonvloer vrij is gehouden van de onderliggende paalfundering van de kolommen. Dit is ook belangrijk in verband met de krimp van het beton tijdens het verhardingsproces.
5. Betonstort
De betoncentrale is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het aangeleverde beton. In het algemeen is het niet noodzakelijk om speciaal voor deze vloeren verhardingskubussen te laten storten, tenzij men een reden heeft dit wel te doen. Bijvoorbeeld wanneer een (verdieping)vloer ontkist moet worden, wil men in dat geval weten of het beton de juiste hardheid heeft om te kunnen ontkisten.
Men doet er goed aan om te vragen aan de betoncentrale om specifiek voor deze stort kubussen te maken om naderhand de kwaliteit van de vloer te kunnen beoordelen. Dit mag gevraagd worden, zeker als er voor deze stort speciale hulpstoffen worden toegepast.
6. Het vlinderen
Bepaal met behulp van een sonde of het beton voldoende is opgestijfd. Een sonde is een dikke staaf met een afgeronde punt die, door middel van een valgewicht, in de betonspecie dringt. De diepte waarmee de staaf in de betonspecie doordringt is afhankelijk van de mate van opstijving. Uit praktijkonderzoek is gebleken dat een indringing van 35 mm veelal een goed moment is om te starten met het vlinderen. De duur van het vlinderen is mede bepalend voor de duurzaamheid van de toplaag. Met de specialisten die de vloer vlinderen, moet worden besproken tot hoe ver de vloer wordt doorgevlinderd; dit doet men vooraf en zet men dan ook in het werkplan. Met name bij bedrijfsgebouwen kunnen soms hogere eisen gesteld zijn aan de vlakheid en de gladheid. Houd hier rekening mee.
7. Nabehandeling
De aannemer bepaalt het moment waarop kan worden gestart met het vlinderen en het aanbrengen van een eventueel anti-slijtmiddel. Hij gebruikt hiervoor de sonde, zoals beschreven in de normen. Ook een curing-compound, als middel tegen versnelde uitdroging, kan worden overwogen. Dit middel dient ook te voldoen aan de eisen van de van toepassing verklaarde normen. Desondanks wordt in de meeste gevallen de vloer na het vlinderen met folie afgedekt tegen uitdroging.
8. Nazorg
Nadat de vloer voldoende is uitgehard is hij, rekening houdend met minimaal 3 dagen, beloopbaar. Zware machines mogen nog even wegblijven.
Een controle op hoogte is mogelijk, maar een controle op vlakheid is lastiger vanwege de aangebrachte folie. Deze dient zo lang mogelijk aanwezig te blijven tot de vloer is uitgehard (minimaal tot 50% van de geëiste druksterkte aan het oppervlak, overeenkomstig de geldende normen). De vlakheid kan op diverse wijze gemeten worden; eisen hieromtrent dienen in bestek omschreven te zijn, en in het werkplan geactualiseerd te zijn.
Er moet voor gewaakt worden dat op het schone beton geen vervuiling kan plaatsvinden, door opslag van wapening (roestvorming) en houten balken (gaan zich aftekenen); het is dus zaak de vloer goed af te dekken.