1. Keuring op de bouwplaats
De materialen dienen bij aanvoer te worden gecontroleerd. De materiaalspecificatie en de wijze van opslag moeten worden beoordeeld. Indien van gemeentewege met verschillende kleuren wordt gewerkt voor schoon- en vuilwater, dan moeten deze ook zijn aangebracht.
2. Verwerking materialen
Aan de hand van de verwerkingsvoorschriften wordt door de aannemer en opzichter gecontroleerd op de naleving hiervan. Dit geldt ook voor controle van de verbindingen en het afschot. Het is belangrijk dit dan ook vast te leggen middels foto’s en meetwaarden.
3. Leidingdoorvoer door bouwkundige onderdelen
Indien wordt vastgesteld dat de door de installateur opgegeven sparingen met een ruime overmaat zijn opgegeven, dan kan dit tot discussie leiden op de bouw, zeker als de bouwkundige aannemer verantwoordelijk is voor het afwerken van deze sparingen. Als bepaalde sparingen ook nog eens brandwerend moeten worden afgewerkt, dan is een goede maatvoering van sparingen ook nog eens van technisch belang (brandveiligheid).
4. Brandwering
Indien bepaalde leidingen worden doorgevoerd in publiekstoegankelijke ruimten, bijvoorbeeld parkeergarages, kan het van wezenlijk belang zijn om het brandgedrag van diverse soorten kunststofleidingen te onderkennen, bijvoorbeeld: Tyleen, Akatherm, Vulcatheen, P.E., P.V.C., Gemodificeerd P.V.C., A.B.S. en andere soorten. Welke methoden bestaan er om de diverse soorten brandwerend te maken en met welke materialen en middelen; met name bij brandwerende scheidingsconstructies, is de vraag wat gebruik je?
5. Bevestigingsmaterialen
Sommige materialen hebben hun eigen, specifieke bevestigingsvoorschriften. Deze staan aangegeven op de verwerkingsvoorschriften van deze materialen. Ook beugelafstanden en andere zaken staan hierin aangegeven. Denk bijvoorbeeld aan het toepassen van expansiemogelijkheden, het al of niet isoleren tegen condens, vorst en/of geluid en een minimaal voorgeschreven afschot van leidingen. Bij toepassing van kunststof banden als beugels, dient ook te worden gedacht aan het voorkomen van opdrijven van leidingen.
6. Controle afschot
Een terreininstallatie dient voordat deze met grond wordt aangevuld, te worden gecontroleerd op afschot. Voor korte leidingen kan dit met een waterpas geschieden, voor lange leidingstelsels kan hiervoor een waterpasinstrument worden gebruikt en dan ook de meeting vastleggen in geschrift en met foto’s.
7. Controle putten
In het werk dient de aanwezigheid van putten te worden gecontroleerd aan de hand van de tekeningen uit de ontwerpfase. Denk hierbij aan ontstoppingsputten HWA en vuilwaterriolering, controleputten ten behoeve van de drainage, meetputjes van vet- en olie-afscheiders.
8. Revisie
Van groot belang is het inmeten van de plaats van leidingen, controleputten en ontstoppingsputten. Deze gegevens dienen te worden vastgelegd en door de bouwbegeleider te worden gecheckt. Voordat er sprake is van het aanvullen van leidingsleuven moet er een controle plaatsvinden van deze inmeting. Hierna vindt de revisie van de tekeningen plaats aan de hand van deze gegevens.